02-03- 2019
Wij gaan voor je zorgen. Maar hoe?

Lees dit artikel uit NRC.next Wij gaan voor je zorgen. Maar hoe?


Jeugdzorg Vier jaar geleden werden de gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdzorg, zodat die sneller en accurater hulp zou kunnen bieden. Zo pakte het niet uit. „Niemand handelt in het belang van mijn kinderen.”Tekst Margot Smolenaars en Derk Stokmans Illustraties XF&M

Nataly wil niet zien hoe het kistje met het tien maanden oude lichaam van haar zoon de aarde ingaat. „Ik kan het niet.” Haar twee oudste kinderen gaan met hun vader mee naar het graf van Efe. Nataly knuffelt haar zoon van twee tot ze terug zijn. Als het graf dicht is, loopt Nataly ernaartoe, alleen. Ze gaat op de aarde liggen, spreidt haar armen uit en huilt.

Dan raapt ze zichzelf bij elkaar. „Mama moet ook logeren”, zegt ze tegen haar kinderen, die door jeugdbeschermers een klaarstaande auto in gedirigeerd worden. Het is 27 januari 2015. Ze zwaait, weet een glimlach op haar gezicht te krijgen. „Ik zie jullie morgen weer”, zegt ze. Maar Nataly gaat de gevangenis in.

Efe had twee gebroken ribben, een gebroken elleboogpijp, „zeer veel” bloeduitstortingen en hersentrauma dat door geweld veroorzaakt moest zijn, zegt een arts tijdens de rechtszaak tegen Nataly en haar vriend Mounir. Hij krijgt zes jaar cel voor doodslag. Nataly krijgt anderhalf jaar voor mishandeling en het in hulpeloze toestand brengen van haar kinderen. „Alles wat ik mezelf verwijt, staat in dat vonnis”, zegt ze.

In Rotterdam veroorzaakt de dood van Efe een schokgolf. Hij sterft twintig dagen nadat de gemeente verantwoordelijk is geworden voor jeugdzorg. Zijn dood is ground zero : dit nooit meer. Wethouder Hugo de Jonge dringt aan op grondig onderzoek. Het inspectierapport , dat een jaar later verschijnt, leest als één lange aanklacht tegen de manier waarop hulpverleners zich met dit gezin hadden bemoeid. De twaalf betrokken instanties werkten elkaar onbedoeld tegen, deelden geen informatie over huiselijk geweld of stopgezette uitkeringen en reageerden niet op signalen dat de situatie verslechterde.

De nieuwe Jeugdwet was bedoeld om gezinnen als die van Nataly eerder te ontdekken, sneller te benaderen en beter te helpen. Vier jaar later heeft de aardverschuiving in de jeugdzorg veel veranderd. Maar beter werd het meestal niet.

Dat is het beeld dat oprijst uit een gezamenlijk onderzoek van de Rotterdamse website Vers Beton en NRC naar de jeugdzorg in Rotterdam-Rijnmond, de grootste jeugdzorgregio van Nederland. In deze regio kreeg meer dan 8 procent van de kinderen – zo’n 28.000 – in de eerste helft van 2018 jeugdzorg. Bij de helft gaat het om specialistische zorg bij jeugdinstellingen. Die varieert van lichte opvoedhulp tot dagbehandeling van gedragsproblemen en psychische stoornissen, en uithuisplaatsing.

Dit verhaal is gebaseerd op interne documenten van hulpinstanties, correspondentie tussen deze instanties en hun cliënten, dossiers van jeugdzorgzaken, rechtbankstukken en gesprekken met bijna veertig bestuurders, ouders en hulpverleners in de sector. Hulpverleners, zo blijkt, voelen zich vaak onbegrepen en onmachtig: uitgescholden door ouders, opgejaagd door de afgenomen tolerantie voor fouten, overwerkt en ingesnoerd in een strak bureaucratisch korset. Ouders voelen zich gevangen en tot vijand bestempeld in een wereld die niet luistert en eigen fouten niet corrigeert, maar afwentelt op gezinnen.

En de kinderen? Voor hen komt de hulp soms te vroeg, vaak te laat, een enkele keer helemaal niet. Soms is een slechte uitkomst misschien onvermijdelijk: kinderen die bij jeugdzorg terecht komen, verdrinken vaak al in de problemen. Maar te vaak is het de jeugdzorg zélf, waar iedereen zegt uitsluitend te handelen ‘in het belang van het kind’, die kinderen beschadigt. Een ongemakkelijke werkelijkheid voor de duizenden mensen die dagelijks werken om juist dat te voorkomen.

1 Angst in de jeugdzorg

Jo-Ann, een tengere vrouw van 33 met Rotterdamse tongval, lang sluik haar en getatoeëerde armen, is een goede moeder die leeft voor haar kinderen. Daar zijn alle hulpverleners het over eens. Toch gaat jeugdzorg zich steeds meer met haar leven bemoeien. De reden: ze wordt regelmatig door haar ex in elkaar geslagen. En tikken krijgen waar je kinderen bij zijn is kindermishandeling. Ze moet dat vermijden, heeft een medewerker van meldpunt Veilig Thuis haar gezegd.

Als het op 3 augustus 2018 voor de zesde keer gebeurt, krijgt ze te horen dat ze hulp móet accepteren. Ze ervaart dat als een dreigement: doe je niet wat we zeggen, dan pakken we je kinderen af.

Veilig Thuis, Jeugdbescherming, de Raad voor de Kinderbescherming, de gemeente én de kinderrechter vinden dat Jo-Ann te weinig doet om mishandeling te voorkomen. Hulpverleners zien overal signalen dat ze contact houdt met haar ex. Zo wilde Jo-Ann een wijkagent niet binnenlaten, die daarop „het vermoeden” rapporteerde dat ze haar ex in huis verborg. Er hangen wat foto’s aan de muur van haar ex samen met haar kinderen, een dochter van zes maanden en een van twee jaar. Een ander „zorgelijk” teken is dat ze geen aangifte tegen haar ex heeft gedaan. Het staat allemaal in een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. „Gedwongen hulpverlening is noodzakelijk om moeder in beweging te zetten.”

„Hier heb je ze.” Jo-Ann legt vier aangiften tegen haar ex op haar koffietafel. Over de twee foto’s van haar ex met de kinderen: „Ik hield van hem, en hij is hun vader.” En die wijkagent? Een van de vele mensen die er op uit is haar te vertellen wat ze verkeerd doet, die laat ze echt niet binnen.

Haar jeugdbeschermer – de ‘regisseur’ van de zorg die ouders en kinderen verplicht via de rechter krijgen opgelegd – verwijt Jo-Ann ook dat ze hulp mijdt. Dat stempel wil je niet: hulpverleners zien het als teken dat er iets aan de hand is. Maar er is helemaal geen hulp aangeboden, erkent de jeugdbeschermer in hetzelfde raadsonderzoek. Voor één hulptraject was het geld op, een ander traject had een wachttijd van drie maanden.

Hoewel er „geen twijfels bestaan over de opvoedvaardigheden”, besluit een kinderrechter op 27 november 2018 toch om de kinderen onder toezicht te stellen – een jeugdbeschermer krijgt een deel van het gezag over de kinderen.

Sinds die uitspraak heeft Jo-Ann de jeugdbeschermer niet meer gezien. Hulp is er ook nog steeds niet. De jeugdbeschermer wil wel dat Jo-Ann verhuist. „Het is geen garantie dat ze veilig is, maar dan doen we tenminste wat.”

Dat krijg je dus, zegt Jo-Anns advocaat Reinier Feiner: ze zetten deze moeder onder druk, pakken haar het gezag van haar kinderen deels af, maar hebben haar eigenlijk niks te bieden. „Ze zijn als de dood dat die man die kinderen ooit wat aandoet, en dat onderzoek dan zou uitwijzen dat ze niets hadden gedaan. Nu hebben ze een dossier opgebouwd. Maar wat de staat zou moeten doen, namelijk Jo-Ann beschermen tegen die man, dat gebeurt niet.”

Elke website of folder binnen de jeugdzorg belooft het sámen met ouders en kinderen te doen. Maar in de praktijk heerst wantrouwen. „Ouders worden heel vaak gezien als dreiging die moet worden geneutraliseerd”, zegt een ervaren hulpverlener. „Maar dat zijn ze niet. Ze hebben hulp nodig, omdat zij of hun kinderen het moeilijk hebben.” Net als de meeste collega’s wil deze hulpverlener alleen anoniem praten, uit vrees voor repercussies op het werk. Hun namen zijn bij de redactie bekend.

Onder het wantrouwen van de hulpverleners ligt de angst. Angst om iets te missen, om ooit een dood kind te vinden en daarvan de schuld te krijgen. „Het hangt als een zwaard van Damocles boven de sector”, zegt een onderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming. Iedereen wil „zicht op de veiligheid houden”, een zin die in elk dossier terugkomt.

Dat betekent: bij twijfel ingrijpen. Het paradoxale gevolg is dat er voor schade door onnodig of onzorgvuldig ingrijpen nauwelijks aandacht is.

En omdat veiligheid nooit te garanderen is, heeft de jeugdzorg iets van een fuik. Je komt er wel binnen, maar vertrekken is praktisch onmogelijk.

2 Wachten in de jeugdzorg

Achanty zit op de bank, haar pasgeboren zoontje in haar armen. Van haar twee andere kinderen, een zoon van inmiddels 7 en een dochter van 4, heeft ze thuis alleen een fotocollage.

In oktober 2015, tien maanden nadat de gemeenten verantwoordelijk zijn geworden voor jeugdzorg, gaat het bij Achanty mis. Ze heeft schulden, is dakloos en maakt ruzie met hulpverleners die zich zorgen maken over haar kinderen. Een jeugdbeschermer eist dat ze komt praten over het schenden van afspraken. Haar dochter en zoon, op dat moment 1 en 3,5 jaar oud, mogen daar niet bij zijn. Achanty neemt ze toch mee: „Mijn kinderen zijn mijn verantwoordelijkheid, ik wilde ze niet overlaten aan een oppas.”

Zodra de jeugdbeschermer Achanty en haar kinderen ziet, blaast ze de afspraak af. Achanty ontploft, bijna ontstaat een handgemeen. Op voorwaarde dat Achanty haar kinderen thuis laat, mag ze een week later op maandag terugkomen. De dag voor de afspraak brengt Achanty haar zoon en dochter naar een nicht, die toevallig ook pleegouder is.

Daar zitten ze nog steeds, op bevel van de rechter die vreesde dat de kinderen bij hun moeder niet veilig waren.

Halverwege 2017 heeft Achanty haar zaken weer op orde: ze heeft een woning, een uitkering en goed contact met hulpverleners.

De rechter wil dan nog maar één vraag onderzocht zien: kan zij de opvoeding van haar kinderen weer overnemen? Tot vier keer toe weigert Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond dat onderzoek uit te voeren. Die heeft in februari 2017 al besloten dat de kinderen beter af zijn in het pleeggezin. Pas in de zomer van 2018 erkent een nieuwe jeugdbeschermer, nummer zes alweer, dat het anders moet.

Maar het beloofde onderzoek komt nooit van de grond. Bij een eerste poging werken de pleegouders niet mee. Een tweede poging stuit op een wachtlijst van een half jaar. Al die jaren gaat Achanty eens in de twee weken bij haar kinderen langs, dan wandelen ze een paar uur buiten rond.

In november 2018 besluit een rechter dat mede door de „trage inzet” van jeugdbescherming zoveel tijd is verstreken, dat het „niet langer wenselijk is onderzoek naar een veilige thuisplaatsing te doen”. Volgens de rechter is het beter dat de kinderen tot hun achttiende in het pleeggezin blijven, de voortdurende onzekerheid is schadelijk voor hen.

Achanty gaat in hoger beroep, die zaak loopt nog. Het is de laatste hoop om haar kinderen terug te krijgen. Als ze weer verliest, geeft ze het op. „Nu doe ik mijn kinderen telkens pijn. Dat moet een keer ophouden. Niemand handelt in het belang van mijn kinderen.”

Er waren redenen om de gemeenten in plaats van de provincies verantwoordelijk te maken voor de jeugdzorg. Zij zouden eerder problemen zien, sneller ingrijpen en de hulp bieden die ouders en hun kinderen écht nodig hebben, zo was de belofte van het kabinet Rutte-II. De mammoettanker van de jeugdzorg moest 180 graden draaien: van langdurige, specialistische zorg naar preventieve, kortdurende zorg.

Omdat deze omslag alles goedkoper zou maken, kregen gemeenten ook nog een bezuiniging van 15 procent opgelegd. Waarschuwingen dat dit wensdenken de hele operatie zou saboteren, werden weggewuifd.

Aan de frontlinie van dat wensdenken staan de wijkteams. Hier moeten hulpverleners op buurtniveau problemen aanpakken voor ze uit de hand lopen. Maar in 2018 weten de wijkteams in Rotterdam maar 15 procent van hun zaken zelf op te lossen. In gemeenten met wijkteams nam het aantal verwijzingen naar dure specialistische zorg zelfs met 14 procent toe, blijkt uit een recente studie van het Centraal Planbureau.

In een vernietigend rapport uit juni 2018 schrijft de Rotterdamse Rekenkamer dat het matige functioneren van wijkteams voor een groot deel is te wijten „aan een te krampachtige centrale sturing op controle en rapportages” van de gemeente. Erger is dat Rotterdam „grotendeels ontkent dat er überhaupt een probleem is” met de wijkteams. Een „flagrante ontkenning van de geconstateerde tekortkomingen”. Een voorbeeld daarvan is het „verhullen” van de te lange wachttijden bij de wijkteams, van gemiddeld zes weken, schrijft de Rekenkamer.

Ook andere wachttijden lijkt de gemeente liever niet te zien. Afgelopen najaar presenteerde het Rotterdamse college trots een wachttijd binnen de gespecialiseerde jeugdzorg van gemiddeld 4,1 weken . De wachttijden waren weer afgenomen. Maar om op dat cijfer te komen, telt de gemeente de tijd vóór iemand in de specialistische zorg belandt niet mee: de wachttijden bij het wijkteam. Die bij Veilig Thuis, dat eind vorig jaar bij driekwart van de meldingen over mogelijke mishandeling de wettelijke termijn van tien weken overschreed. De ongeveer twee maanden die Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond nodig heeft om een gezinsplan te maken. De meer dan vijftien weken die de Raad voor de Kinderbescherming doet over een onderzoek. De wachttijden voor diagnose, terwijl het diagnosecentrum van Jeugdbescherming in de eerste negen maanden van 2018 zulke grote achterstanden had dat het geen nieuwe aanvragen meer accepteerde voor kinderen ouder dan twee. Nu is daar een wachttijd van twee tot drie maanden.

Van het in de Jeugdwet beloofde snelle ingrijpen om erger te voorkomen komt zo niets terecht. In de jeugdzorg moet iedereen wachten .

3 Werken in de jeugdzorg

Het is verleidelijk om alleen voor de crisisgevallen over te werken, zegt een Rotterdamse jeugdbeschermer. „Maar als je niet investeert in al die andere zaken, worden dat vanzelf ook crisissen.” Dus zit ze regelmatig ’s avonds aan de administratie. Ze moet Het Systeem voeden. „Code dit, code dat”, ieder telefoontje, ieder gesprek, elke handeling en behandeling legt ze vast. „Irritante werkverschaffing” die wel een derde van de werkweek opslokt, zegt ze. „Ik heb een mooie rol. Ik ben de stem van het kind. Dat vereist vertrouwen. Ik ga met ze naar de kinderboerderij, speel een spelletje. Hoe ik dat in uren moet uitdrukken, zou ik niet weten.” Dat moet wel: voor elke taak staat een specifiek aantal uren, tot achter de komma.

Het zou voor ouders en kinderen eenvoudiger worden, beloofde Rotterdam toen de nieuwe Jeugdwet inging. Er was zelfs een motto voor bedacht: één gezin, één regisseur, één plan. Ook dat bleek een illusie. Niet alleen moeten gezinnen zich nog steeds door een wasstraat van organisaties worstelen voor ze hulp krijgen, die organisaties zetten noodgedwongen steeds nieuwe medewerkers op oude zaken. Zo zag Achanty zeven verschillende jeugdbeschermers voor de rechter haar zaak overhevelde naar het Leger des Heils.

Want in de jeugdzorg is een exodus gaande. Twee voorbeelden: Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond moest vorig jaar een kwart van haar medewerkers vervangen. In 2017 vertrok bij Horizon, een van de grootste aanbieders in de jeugdzorg, 22 procent van de medewerkers . De helft van die vertrekkers had het minder dan een jaar volgehouden. De raadsonderzoeker: „Wij zien bussen met nieuw personeel bij de voordeur, door de achterdeur rennen mensen gillend weg.”

Gedragswetenschappers en jeugdbeschermers noemen allemaal dezelfde oorzaken: de werkdruk is torenhoog, de Rotterdamse bureaucratie van kafkaëske omvang en de verantwoordelijkheden drukken zwaar, terwijl de professionele bewegingsruimte klein is.

Bij Jeugdbescherming vinden ze dat beginnende casusregisseurs eigenlijk al een paar jaar ervaring in de jeugdzorg moeten hebben. Het is een zwaar vak: je moet ingrijpende besluiten nemen over kinderen met complexe problemen, in moeilijke gezinssituaties en vaak tegen de zin van de ouders. Maar mensen met ervaring zijn schaars en jeugdbeschermers gaan direct vanuit de schoolbanken aan het werk.

Een gedragswetenschapper die een team van vijftien jeugdbeschermers onder zich heeft, zegt dat het management moet leuren met casussen. Elk lid van haar team heeft vijftien à twintig gezinnen onder zijn hoede. Zij overziet alle behandeltrajecten. „Maar het zijn er veel te veel om al die processen goed te volgen. In veel gevallen zie ik het kind helemaal niet en volg ik alles via papier.”

Volhouders worden bovenmatig belast. Van hen wordt verwacht dat ze altijd een paar dossiers bovenop hun maximale werklast van vijftien tot twintig zaken doen. „Ook al zeg je nee,” zegt de jeugdbeschermer, „dan nog blijven ze het proberen. Het is maar voor twee maanden, zeggen ze dan, tot de nieuwe medewerker begint. Op den duur zeg je ja, je wilt geen dwarsligger zijn. Maar als je telkens over de grens gaat, wordt dat de norm.”

4 Aanbesteden in de jeugdzorg

Achter de gesloten deuren van de zalen waarin kinderrechters hun uitspraken doen, wordt zichtbaar hoe de Jeugdwet onbedoeld goede hulp voor kinderen in de weg kan staan.

Wettelijk is de gemeente verplicht de hulp te bieden die een kind nodig heeft, en volgens Rotterdam is geld „nooit” een reden dat die hulp niet beschikbaar is. Maar de praktijk, zo blijkt uit rechterlijke uitspraken, is anders. Instellingen weigeren soms hulp te verlenen als de afgesproken hoeveelheid behandelingen ‘op’ is . Of laten een kind een half jaar in een gesloten instelling zitten, omdat ze ruzie hebben over wie het psychologisch onderzoek betaalt dat moet uitwijzen of hij weer veilig naar zijn pleegmoeder kan.

Sinds de nieuwe Jeugdwet wordt de gespecialiseerde jeugdzorg aanbesteed. De Rotterdamse regio sluit contracten voor drie jaar, die met twee jaar kunnen worden verlengd. Instellingen schrijven in op verschillende gevraagde zorgsoorten. Percelen of kavels heten die, en er zitten kinderen in. Als je als instelling niet genoeg kavels binnenhaalt, moet je medewerkers ontslaan en gebouwen afstoten. Het is een andere paradox van het nieuwe stelsel: hoewel er werk in overvloed is, is niemand verzekerd van werk.

Het gevolg is dat instellingen in een continue overlevingsstrijd zijn verwikkeld. Vergelijk het met een bedrijf dat elke drie jaar moet reorganiseren én andere producten moet verkopen. Binnen de jeugdzorg is niemand blij met de aanbesteding. „We zitten gevangen in systemen die we niet wilden”, zegt bestuurder Hans du Prie van Horizon in een interviewbundel over drie jaar Jeugdwet . In plaats van na te denken over betere jeugdzorg „besteden we 80 procent van onze energie aan de vraag hoe we deze periode doorkomen”.

„Ons werk is heel ingewikkeld, en we hebben een heel ingewikkeld stelsel gebouwd. Het duurt zeker tien tot vijftien jaar voor we het goed voor elkaar hebben”, zegt bestuurder Arina Kruithof van Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond.

Door het samengaan van bezuinigingen en een groeiende vraag naar gespecialiseerde zorg, is er van alles te weinig. Kinderen met de grootste problemen, of de hardnekkigste jeugdbeschermer, komen het eerst aan de beurt, ten koste van een ander kind dat die hulp ook nodig heeft. Zo is de nieuwe Jeugdwet een oefening in schuiven met schaarste.

Zelfs als alles goed loopt tussen de betrokken instanties, zegt een jeugdbeschermer, is passende opvang regelen „een hels karwei”. „Ik heb weleens gezonde kinderen in een instelling voor kinderen met een verstandelijke beperking geplaatst. Het is wat het is, je mag blij zijn als er plek is.”

5 Zwerven in de jeugdzorg

Op een koude ochtend in februari 2018 stapt een elfjarige jongen gezinshuis Buitengewoon binnen, een smalle doorzonwoning in Hardinxveld-Giessendam. Zijn haren zitten vol klitten, zijn te kleine kleren ruiken naar urine. Littekens op zijn gezicht verraden een leven aan leed. Zijn dossier is zo dik dat hulpverleners het niet meer helemaal uitlezen.

Waarschijnlijk, niemand weet het zeker, leefde hij op straat tot hij zes jaar oud was. Daarna versleet hij minstens vijf verschillende jeugdzorginstellingen. Steeds werd hij agressief, liep hij weg en moest hij uiteindelijk verhuizen. Niemand wilde hem hebben, tot Dorienke Klapwijk haar hand opstak. Zij is hier ook ‘gezinshuismoeder’ van drie andere kinderen die met grote problemen in jeugdzorginstellingen wegkwijnden.

Nu is de jongen voor het eerst in zijn leven thuis. Vier maanden, vertelt Klapwijk, moest ze met de Rotterdamse bureaucratie vechten om geld te regelen voor zijn plek. Zijn verblijf is net voor de tweede keer voor één jaar gefinancierd. Wat daarna met hem gebeurt, weet nog niemand.

Iedereen in de jeugdzorg kent kinderen die jarenlang door het systeem zwerven. Sommigen hebben simpelweg te veel problemen: én verstandelijk gehandicapt, én autistisch, én verslaafde ouders én jeugdtrauma’s. Vaak zijn deze kinderen al zo vroeg zo diep beschadigd dat ze zich nergens meer kunnen hechten. Problemen worden doorgegeven : wie lang genoeg in de jeugdzorg werkt, ziet vroeg of laat kinderen van vroegere cliënten.

Te vaak is het de jeugdzorg zelf die met kinderen gaat schuiven, omdat niet goed is uitgezocht welke hulp een kind echt nodig heeft. Hierover, voorspelt onderzoeker Peer van der Helm, komt ooit een parlementaire enquête. „Er zijn plekken waar het goed gaat, maar zeker kinderen met complexere problemen krijgen structureel niet de juiste zorg.” Van der Helm doet bij de Hogeschool Leiden onderzoek naar het leefklimaat in jeugdinstellingen. Instellingen hebben de neiging bij kinderen vooral het problematische gedrag te beheersen, want daar hebben medewerkers last van, zegt hij. De oorzaak van het gedrag wordt niet onderzocht.

Dus krijgen ze hulp die niet helpt, die leidt tot een vicieuze cirkel van toenemende problemen bij de kinderen, wanhoop bij hulpverleners en verhuizing naar een andere instelling waar het spel weer opnieuw begint. Elke keer weer, zegt Van der Helm, voelt het kind zich afgewezen, moet het zich invechten in een nieuwe omgeving, loopt het een trauma op en nemen de gedragsproblemen toe. In hun wanhoop kiezen hulpverleners voor extreme maatregelen als tijdelijk opsluiten. Ook de jongen in gezinshuis Buitengewoon, hij is nu twaalf, overkwam dat regelmatig. In zijn dossier is te lezen hoe zijn agressieve gedrag hem achtervolgt, zegt Dorienke Klapwijk. „Maar ik zie vooral angst.” Op de derde dag na aankomst stond de jongen opeens bij haar. „Hij vroeg: ‘Waarom wil je me eigenlijk hebben? Je hebt toch wel gelezen wat ik allemaal heb gedaan?’” Op een nacht vond ze hem tussen zijn bed en de muur. „Hij was bang, hij zocht een schuilplek.” Ze bouwde een tent om zijn bed, als bescherming. Dat helpt.

Epiloog Mama

Op een winterse vrijdagavond zit een vijfjarig meisje op bed te grappen met een medewerker van Jeugdbescherming als de deurbel gaat. „Daar is mama! Ze komt me halen!”

Ze lacht, veert op en rekt haar nek om naar buiten te kunnen kijken. Twee rechercheurs stappen de slaapkamer binnen, lopen langs het bed de badkamer in. Het meisje volgt de rechercheurs met haar ogen. Ze kijkt bezorgd, maar stelt geen vragen. Dan zegt ze: „Mama komt me vandaag halen, hoor. Dat heeft ze beloofd.” Na wat gerommel vertrekken de rechercheurs met een tas.

„Hé, die is van mama”, zegt het meisje.

De jeugdzorg – met al haar onvolkomenheden – is onmisbaar voor kinderen die anders reddeloos verloren zouden zijn. Omdat ouders niet willen, niet kunnen of soms gewoon verdwijnen.

Een paar uur eerder zijn twee leden van het crisisinterventieteam van Jeugdbescherming naar deze sociale huurwoning in een buitenwijk gestuurd. Een vrouw heeft hier een dag eerder haar dochter bij een bekende achtergelaten, is terug naar huis gegaan en heeft geprobeerd haar woning in brand te steken. Ze zit nu vast. De twee vrouwen van het crisisteam moeten kijken of het vijfjarige meisje in dit huis veilig is.

Eén stelt vragen aan de bekende van de moeder. Hoe goed kent ze het meisje? Weet ze waar ze naar school gaat? Hoe is haar gezondheid? En de belangrijkste vraag: mag ze voorlopig hier logeren?

In de slaapkamer praat de tweede medewerker van het crisisteam met het meisje. „Weet je waarom je hier bent?”

„Mama heeft me hier gebracht om te logeren?”

„Weet je waar mama is?”

„Ja, die ging gisteren met de politie mee!” Even spant het gezicht van het meisje zich, dan lacht ze weer. „Maar ze heeft me nog geknuffeld. Kijk zo.” Ze doet voor hoe de hand van haar moeder haar hand vastgreep. „Waarom moest ze met de politie mee?”

De medewerker is stil, zoekt woorden. „Met je moeder gaat het niet zo goed. Andere mensen gaan voor haar zorgen. Dan kan ze even niet voor jou zorgen. Dat gaan wij doen.”

Om te onderzoeken hoe het vier jaar na invoering van de nieuwe Jeugdwet met jeugdzorg gaat, onderzochten we de jeugdzorgregio Rotterdam. Dit is de grootste jeugdzorgregio van Nederland, met een relatief kwetsbare bevolking. Zwakten in het stelsel zijn hier duidelijk zichtbaar. Hoewel de conclusies niet een op een gelden voor het hele land, zijn de geschetste patronen volgens betrokkenen niet uitzonderlijk.

Deze publicatie is ondersteund met een bijdrage uit de Regeling Onderzoeksjournalistiek van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.

Over dit artikel

Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond

„Kinderen raken beschadigd in onveilige opvoedingssituaties. Ingrijpen moet dan leiden tot een verbetering van de situatie van het kind, maar ingrijpen kan ook traumatische effecten hebben. Altijd moet je je als jeugdbeschermer afvragen: Wat gebeurt er als je iets doet, wat gebeurt er als je niets doet? Níet kiezen is geen optie.

„Gelukkig kunnen we rekenen op professionals die vanuit een enorme betrokkenheid hun werk doen. We zien veel gezinnen waar het wél goed gaat.

„Vooruitgang zien we zeker, maar het gaat nog niet altijd goed genoeg. Wij hebben genoeg ambities maar kunnen die niet altijd waarmaken in een sector onder druk.”

Gemeente Rotterdam

„We hebben nog een weg te gaan om de beloften van de Jeugdwet in te lossen. Maar het artikel gaat uitsluitend in op wat er niet goed gaat.

„Medewerkers in de jeugdzorg doen moeilijk werk en verdienen daar waardering voor. De werkdruk is echter hoog en de personeelstekorten nemen toe. We organiseren zogenaamde schrapsessies om te kijken hoe we administratieve lasten kunnen verlichten.

„We hebben herhaaldelijk aangedrongen op voldoende financiële middelen om alle hulp te kunnen bieden die nodig is. Lichtpunt is dat we desondanks steeds meer kinderen zien en dat cliënten in het algemeen tevreden zijn over de hulp.”

Dit is een ingekorte versie van de reacties. De volledige staan op nrc.nl.

Reacties

Denemarken bezuinigde niet

In Denemarken, een land met vergelijkbare jeugdzorg in organisatie en aantallen, begon de overheid in 2007 te decentraliseren. Aanvankelijk moest er in Denemarken juist geld bij. Pas na vier jaar werden besparingen in de jeugdzorg zichtbaar. De toenmalige Nederlandse Kinderombudsman Marc Dullaert en het Nederlands Jeugdinstituut wezen in 2013 al op de Deense situatie om te waarschuwen dat bezuinigen onverstandig was.

KADER VERLOOP (ONLINE)

De toch al hoge druk op hulpverleners is nog opgevoerd sinds de invoering van het individuele tuchtrecht in de jeugdsector in 2015. Wie in de jeugdzorg werkt, voelt dat als een continue bedreiging. Dat tuchtrecht suggereert namelijk dat ze – net als een arts – precies kunnen bepalen welke ‘behandeling’ iemand krijgt, dat de relatie tussen ‘ziekte’ en ‘behandeling’ helder is, en het dus duidelijk is wanneer je goed of fout zit. Maar de jeugdzorg werkt zo niet. Geen enkele hulpverlener bepaalt zélf wat er met een kind gebeurt, daar praten allerlei instanties over mee. Soms is het niet duidelijk welke hulp een kind nodig heeft, soms is de gewenste hulp helemaal niet beschikbaar. Hoe kan je daarvoor dan als individu verantwoordelijk worden gehouden?

Met een landelijk gemiddeld verloop van 15,7 procent bij grote instellingen in 2017 heeft de jeugdhulp veruit het hoogste verloop van de hele zorgsector. Dat is opmerkelijk, omdat in dat jaar het aantal cliënten in de jeugdzorg juist aanzienlijk steeg. Dit schrijft onderzoeksinstituut Prismant in het rapportVerkenning arbeidsmarkt Jeugdhulp van 30 november 2018. In de voetnoten citeert Prismant uit de Nederlandse Barometer Gezondheidszorg 2018 van Ernst&Young: „Verzuim en verloop liggen in subsectoren als de GGZ, de jeugdzorg en de gehandicaptenzorg ongewenst hoog. Een personeelsverloop van rond de 15 procent is ronduit alarmerend, zeker als werknemers uitstromen naar functies buiten de zorg.”

Zestig procent van de vertrekkende jeugdzorgmedewerkers keert de zorg helemaal de rug toe.

Ook ziekteverzuim is een groot probleem in jeugdzorg. Landelijk ligt het percentage voor jeugdzorg op 6,9, het hoogste verzuimcijfer van de hele zorgsector.

KADER AGRESSIE (ONLINE)

Drie op de vier medewerkers in jeugdzorg krijgen te maken met verbale agressie, bleek uit onderzoek van FCB, een platform van de sociale partners in de jeugdzorg. In 2018 kreeg 42 procent te maken met bedreiging of intimidatie, en 39 procent met fysieke agressie. Uit datzelfde onderzoek blijkt dat ruim eenderde vindt dat agressie simpelweg bij het werk hoort. Nog eens 39 procent laat zich bij de uitvoering van het werk niet hinderen door een agressieve bejegening.

KADER AANBESTEDING (ONLINE)

Arina Kruithof, bestuurder van Jeugdbescherming Rotterdam-Rijmond: „Wij zijn geen voorstander van de aanbesteding van de jeugdzorg. Bij zware, specialistische zorg kun je niet voortdurend van zorgaanbieder wisselen. Zo mogen we niet met kwetsbare kinderen omgaan. Juist vanuit onze maatschappelijke verantwoordelijkheid moet het kind centraal staan, niet een aanbestedingskader.”

Volgens de Raad voor de Kinderbescherming zijn er in Rotterdam te weinig plekken geregeld voor specialistische hulp. Ook is het ingewikkeld om kinderen op de goede plek te krijgen, er ontstaan discussies met instellingen.

KADER MISLUKTE EXPERTTEAMS

Het probleem dat kinderen met complexe problemen geen goede zorg zouden krijgen, moest worden opgelost door regionale expertteams, die begin 2018 aan de slag gingen. Zij zouden er voor zorgen dat deze uiterst kwetsbare groep „snel passende hulp krijgt, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag en wachtlijsten”, zo schreef de minister afgelopen november nog aan de Tweede Kamer.

Een maand geleden concludeerde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat de expertteams niet functioneren. De teams gingen uit van het bestaande hulpaanbod en luisterden niet goed naar ouders en kinderen, waardoor hun adviezen niet aansloten op de gevraagde hulp. De teams weten niet wat de wachttijden zijn voor de hulp die ze adviseren, kunnen geen wachtlijsten ontwijken, en zijn ook niet verantwoordelijk voor de uitvoering van hun adviezen. Die zijn daardoor „in de praktijk niet uitvoerbaar”.